085-4862327 (dagelijks 8.00 - 22.00)

Eenmalig spookrijden is onvoldoende grond voor onderzoek rijvaardigheid of EMG

De rechtbank Leeuwarden heeft in kort geding geoordeeld dat eenmalig spookrijden onvoldoende grond is voor het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid of een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG). Het komt nog wel eens voor dat het CBR na spookrijden toch een maatregel probeert op te leggen.

Wettelijk kader

 

Het is goed om eerst het huidige wettelijk kader te bekijken. Opgemerkt wordt dat deze afwijkt van de destijds geldende regeling, maar het verschil beperkt zich hoofdzakelijk tot de nummering van de verschillende artikelen.

Ingevolge artikel 6 jo 5 sub d van de Regeling rijvaardigheid en geschiktheid 2011 dient het CBR bij spookrijden de geldigheid van het reeds door de politie ingevorderde rijbewijs dient te schorsen.

Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Regeling besluit het CBR dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid, meer in het bijzonder het rijgedrag, indien betrokkene op grond van artikel 15, onderdeel d, niet in aanmerking komt voor een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer.

Ingevolge artikel 23, derde lid, aanhef en onder a en b van de Regeling besluit het CBR – voor zover hier van belang – dat betrokkene zich aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of naar de geschiktheid dient te onderwerpen in geval van feiten of omstandigheden, als vermeld in de bij de Regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder A, onderdeel III, Rijgedrag, alsmede indien betrokkene op grond van artikel 10b, tweede lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, niet in aanmerking komt voor een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, onder a van de Regeling besluit het CBR tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer
“indien betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag.”

In bijlage 1, worden onder A. Rijvaardigheid en rijgedrag, voor zover thans van belang, vermeld:
II Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer
Niet adequaat kijkgedrag.
Hanteren van een verkeerde kijktechniek en een slecht kijkgedrag al of niet met gebruikmaking van spiegels waardoor in gevaarlijke situaties niet of niet voldoende op het overige verkeer wordt gelet, zich onder meer manifesterend bij het:
e. invoegen en het uitvoegen.
III Rijgedrag
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens terzake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden.

Uitspraak rechtbank

Toch heeft de rechtbank bepaald dat het CBR ten onrechte het rijbewijs ongeldig had verklaard van een bestuurder die zich schuldig had gemaakt aan spookrijden. De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden overweegt echter als volgt (LJN: BJ8020,Voorzieningenrechter Rechtbank Leeuwarden, 15 september 2009).

“3.1 Tussen partijen is niet in geschil dat [X] zich op 3 mei 2009 heeft schuldig gemaakt aan verkeersgedrag dat kan worden gekwalificeerd als spookrijden.
3.2 Gelet op het bepaalde in artikel 6, derde lid, sub a, van de Regeling, in samenhang gelezen met bijlage 1, onder a, onderdeel III Rijgedrag, is het CBR niet bevoegd ingeval van dergelijk rijgedrag een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid op te leggen. Ingevolge artikel 10b, eerste lid, van de Regeling bestaat evenmin de bevoegdheid om in het onderhavige geval een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) op te leggen, nu [X] niet herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in bijlage 1, onder A, onderdeel III Rijgedrag.
3.3 Het CBR heeft aan het besluit dat [X] zich moet onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid ten grondslag gelegd dat het verkeersgedrag van [X] van 3 mei 2009 eveneens kan worden gekwalificeerd als “niet adequaat kijkgedrag” als genoemd in bijlage 1, onderdeel A, onder II, van de Regeling, zodat zij op grond van artikel 6, derde lid, onder a, van de Regeling (alsnog) in aanmerking komt voor een onderzoek naar de rijvaardigheid. Uit de verklaring van [X] dat zij pas had bemerkt dat zij had spookgereden toen haar dit door de politie werd verteld en dat zij niet wist hoe zij op de verkeerde rijbaan terecht was gekomen, kan namelijk volgens het CBR worden afgeleid dat [X] zich schuldig heeft gemaakt aan niet adequaat kijkgedrag zowel bij het invoegen op de snelweg als bij het naderen van de oprit waar zij weer had kunnen invoegen. Voorts heeft [X], nu zij heeft verklaard dat zij niet heeft gezien dat er naar haar is geseind, in een gevaarlijke situatie niet, althans onvoldoende, op het overige verkeer gelet, aldus het CBR.
3.4 De voorzieningenrechter stelt voorop dat de conclusie dat sprake is van “niet adequaat kijkgedrag” als bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, onder II, sub e, van de Regeling – gelet op de door het CBR overgelegde gedingstukken – niet, althans onvoldoende wordt gedragen door de in die stukken neergelegde gegevens. Onder niet adequaat kijkgedrag in voormelde zin wordt begrepen het hanteren van een verkeerde kijktechniek en een slecht kijkgedrag al of niet met gebruikmaking van spiegels waardoor in gevaarlijke situaties niet of niet voldoende op het overige verkeer wordt gelet, zich onder meer manifesterend bij het invoegen en het uitvoegen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het enkele feit dat [X] tijdens het spookrijden niet heeft onderkend dat zij aan het spookrijden was en niet heeft gereageerd op een seinende tegenligger op zichzelf onvoldoende om te kunnen spreken van niet adequaat kijkgedrag als hiervoor bedoeld.
3.5 Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat het CBR in strijd met de rechtszekerheid heeft gehandeld door het verkeersgedrag van 3 mei 2009 op twee verschillende manieren, namelijk spookrijden en niet adequaat kijkgedrag, aan te duiden en zich derhalve de bevoegdheid toe te eigenen dit gedrag via twee wegen, mogelijk leidend tot verschillende maatregelen, aan te pakken. Het komt de voorzieningenrechter voor dat de Regeling hiermee op oneigenlijke wijze wordt opgerekt. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat spookrijden in bijlage 1 bij de Regeling expliciet staat vermeld onder rubriek III Rijgedrag en de wetgever er kennelijk voor heeft gekozen om ingeval van dergelijk verkeersgedrag geen onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen en alleen bij herhaling een EMG. Het zou dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter indruisen tegen de systematiek van de Regeling dat via de weg van inadequaat kijkgedrag voor hetzelfde verkeersgedrag wel een onderzoek naar de rijvaardigheid of een EMG zou kunnen worden opgelegd.
3.6 Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat het CBR niet bevoegd was om [X] een onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen. Dit brengt tevens met zich mee dat het CBR, gelet op het bepaalde in artikel 131 van de WVW, niet bevoegd was om over te gaan tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van [X].”

N.B. in de uitspraak staan de oude artikelnummers van de Regeling vermeld

Conclusie

De conclusie is dus dat volgens de rechtbank Leeuwarden een enkele keer spookrijden onvoldoende grond is om een maatregel op te leggen. Het CBR mag de betrokkene in dat geval niet verplichten om een onderzoek naar de rijvaardigheid te ondergaan of een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opleggen. Pas wanneer een bestuurder zich bij herhaling schuldig maakt aan spookrijden, heeft het CBR de mogelijkheid om een EMG op te leggen.

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden