085-4862327 (dagelijks 8.00 - 22.00)

Geen abstracte maar concrete schadeberekening in procedure CBR

Wanneer de geldigheid van het rijbewijs achteraf bezien ten onrechte is geschorst of het rijbewijs ten onrechte ongeldig is verklaard door het CBR, hebt u als belanghebbende recht op schadevergoeding. Het is niet eenvoudig om deze schade aannemelijk te maken. In het verleden heeft iemand al eens geprobeerd om een abstracte vergoeding van € 10,00 per dag te vorderen, zoals dat in het strafrecht ook gebruikelijk is, maar dat verzoek heeft de rechtbank Utrecht afgewezen (LJN BK7656, Rechtbank Utrecht, 5 oktober 2009).

De rechtbank overwoog:

“2.8 Eiser heeft voorts verzocht om schadevergoeding voor de onterechte schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs. Hij heeft een abstracte benadering van schadevergoeding voorgesteld, in die zin dat hij verzoekt om een vaste vergoeding voor elke dag dat hij zijn rijbewijs niet heeft mogen gebruiken. Deze benadering wordt volgens eiser in het strafrecht ook toegepast. In dit verband wijst eiser op de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 30 juni 2003, LJN:AM1504. Een abstracte schadeberekening is volgens eiser ook in deze situatie op zijn plaats. Eiser ziet voorts een parallel tussen het ten onrechte niet kunnen beschikken over zijn rijbewijs en een onterecht opgelegde gevangenisstraf. De inperking van zijn vrijheid door het niet kunnen rijden maakt ook dat een abstracte schadeberekening in de rede ligt. Eiser heeft daarom bewust geen kaartjes van het openbaar vervoer ingeleverd. Een concrete benadering van de schade zou tot de conclusie kunnen leiden dat er in het geheel geen schade is. Eiser heeft echter andere keuzes moeten maken omdat hij niet mocht rijden. De kosten hiervan zijn moeilijk vast te stellen.

 

2.9 De rechtbank overweegt hierover het volgende. Ingevolge artikel 164, eerste lid, van de WVW is – kort gezegd – de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door een daartoe bevoegd persoon, proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van een bij of krachtens de WVW vastgesteld voorschrift, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs. De toekenning van schadevergoeding voorhet ten onrechte invorderen van het rijbewijs ingevolge het eerste lid, vindt vervolgens zijn grondslag in artikel 164, negende lid, van de WVW . Hierbij is tevens bepaald dat onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Eiser heeft weliswaar betoogd dat het redelijk is een parallel te trekken tussen deze strafrechtelijke invordering van het rijbewijs en de in artikel 131 van de WVW neergelegde bestuursrechtelijke maatregel tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs, maarhij heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank miskend dat de bestuursrechtelijke schorsing, anders dan de strafrechtelijke invordering, geen punitieve sanctie is. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 23 november 2005, LJN:AU6691. Schadevergoeding op grond van artikel 164, negende lid, van de WVW is ingeval van schorsing van de geldigheid van het rijbewijs niet aan de orde.

2.10 Evenmin bestaat naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om, zo in het strafrecht al sprake zou zijn van een standaardvergoeding per dag, deze zonder meer toe te passen in onderhavige situatie. Alhoewel de rechtbank begrip heeft voor de ongemakken die eiser stelt te hebben ondervonden omdat hij ten onrechte enige tijd niet heeft kunnen rijden, is dit niet voldoende om de gebruikelijke wijze waarop in het bestuursrecht een verzoek om schadevergoeding wordt beoordeeld opzij te zetten en aan te sluiten bij andere normen. De door eiser voorgestane parallel tussen strafrecht en bestuursrecht volgt de rechtbank dan ook niet.

2.11 Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRvS, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juli 2003, LJN: AI0288, betekent dit dat eiser gehouden is om direct bij een verzoek om schadevergoeding gegevens en bescheiden te overleggen, waarover hij redelijkerwijs kan beschikken, die het bestuursorgaan nodig heeft om te kunnen vaststellen of eiser deze schade heeft geleden.

2.12 Eiser heeft de door hem gestelde geleden schade niet met gegevens en bescheiden aannemelijk heeft gemaakt. Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat van eiser niet verwacht werd dat hij direct bij zijn verzoek om schadevergoeding een onderbouwing van de schade zou geven in de vorm van bijvoorbeeld kaartjes van het openbaar vervoer, maar dat wel verwacht werd dat hij toch zeker binnen enkele dagen zijn schade op enigerlei wijze concreet zou maken. Dit heeft hij bewust nagelaten, hetgeen heeft geleid tot afwijzing van het verzoek.

2.13 De rechtbank volgt verweerster hierin. Met de enkele stelling dat eiser een abstracte berekening van schade voorstaat, heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb . Verweerster heeft zich terecht in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser de schade onvoldoende heeft onderbouwd en heeft het verzoek om schadevergoeding terecht op die grond afgewezen.”


De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dienovereenkomstig geoordeeld (LJN: BR1393, Raad van State, 13 juli 2009):

“2.5.1. Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt, volgens vaste jurisprudentie, aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. Ingevolge artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover thans van belang, heeft de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

Hoewel aannemelijk is dat [appellant] als gevolg van de weigering een verklaring van geschiktheid te verstrekken een zekere mate van ongemak heeft moeten ondergaan, heeft hij met zijn betoog niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van dat besluit zodanig heeft geleden, dat sprake is van een aantasting in even bedoelde zin. Meer in het bijzonder is van aantasting van de eer of goede naam in de vorm van aantasting van het gevoel van eigenwaarde, dan wel waardering die men bij anderen geniet, geen sprake. Het besluit van 6 augustus 2007 waaraan de diagnose alcoholmisbruik ten grondslag lag, is geen besluit met een sterk diffamerend karakter. Het CBR heeft ook niet het oogmerk gehad om [appellant] nadeel, niet bestaande in vermogensschade, toe te brengen. Evenmin is sprake van aantasting in de persoon doordat het besluit van 6 augustus 2007 tot ernstige psychische storingen of geestelijk letsel zou hebben geleid. Daartoe is niet voldoende dat sprake is van min of meer psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Alhoewel een onrechtmatige inbreuk op de bewegingsvrijheid onder omstandigheden kan worden aangemerkt als aantasting in de persoon, is daar in het onderhavige geval geen sprake van, in aanmerking genomen dat het niet zelf een auto kunnen besturen, andere mogelijkheden van vervoer onverlet laat.

2.5.2. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat het redelijk is een parallel te trekken tussen de strafrechtelijke invordering van het rijbewijs en de weigering tot registratie van een verklaring van geschiktheid, omdat het resultaat in beide gevallen vergelijkbaar is, namelijk het niet (meer) beschikken over een rijbewijs en daar dus ook een vergelijkbare vergoeding voor immateriële schade tegenover moet staan.

Ingevolge artikel 164, eerste lid, van de WVW is – kort gezegd – de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door een daartoe bevoegd persoon proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van een bij of krachtens de WVW vastgesteld voorschrift, verplicht tot afgifte van het hem afgegeven rijbewijs. De toekenning van schadevergoeding voor het ten onrechte strafrechtelijke invorderen en inhouden van het rijbewijs ingevolge het eerste en vierde lid, vindt vervolgens zijn grondslag in artikel 164, negende lid, van de WVW. De weigering tot registratie van een verklaring van geschiktheid is een bestuursrechtelijke maatregel. Nu een zelfstandige schadevergoedingsbepaling voor het ten onrechte weigeren van een registratie ontbreekt, is er geen aanleiding een forfaitaire vergoeding toe te kennen op grond van artikel 164, negende lid, van de WVW, zoals het Gerechtshof dat heeft gedaan in het arrest van 18 februari 2008.

2.5.3. De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het CBR het verzoek om vergoeding van immateriële schade terecht heeft afgewezen.”


Concrete schadeberekening

Uit deze uitspraken volgt dat de schade concreet moet worden berekend en altijd moet worden onderbouwd. Dit is met name erg lastig voor particulieren. Vaak levert het gemis van uw rijbewijs een hoop ellende en frustraties op, maar zelden zult u hierdoor ook aantoonbare schade hebben geleden. De schade moet namelijk volgen uit bewijsstukken, zoals kwitanties e.d. Bovendien rust op u ook de verplichting om schadebeperkend te handelen. Wanneer u iemand anders voor u zou kunnen laten rijden, had u dat moeten doen. Wanneer u de fiets of het openbaar vervoer had kunnen pakken in plaats van de auto, dan wordt dat wel van u verwacht. En bij het openbaar vervoer krijgt u ook niet per definitie uw kosten van de bus of trein vergoed, omdat u ook de benzinekosten uitspaart.

Al bij al weet het CBR vaak wel met argumenten te komen om onder de aansprakelijkheid en de verplichting tot vergoeding van schade uit te geraken. U doet er daarom verstandig aan om eerst uw zaak met een advocaat te bespreken, alvorens u vergoeding van uw schade vordert bij het CBR.

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden