Kansloze verweren tegen alcoholslotprogramma
Sinds de invoering van het alcoholslotprogramma heeft men al vaak geprobeerd de oplegging van deze maatregel aan te vechten door tegen het besluit bezwaar aan te tekenen en een voorlopige voorziening aan te vragen. Dat men zo hiertegen probeert op te komen heeft te maken met de grote (financiele) gevolgen die deze maatregel met zich meebrengt. Alles bij elkaar kost deze maatregel al gauw € 4.000,00, onder meer voor het opleggen van de maatregel, het verplicht laten inbouwen van het alcoholslot en de verplichte trainingen die gevolgd moeten worden.
Niet alle verweren kunnen echter slagen. Hieronder treft u een overzicht van alle verweren die door de rechter zijn verworpen.
Punitatieve maatregel
Bij de rechtbank Dordrecht heeft een bestuurder als verweer gevoerd dat de alcoholslotmaatregel moet worden beschouwd als een punitatieve sanctie, die niet door een bestuursorgaan mag worden opgelegd. De rechter verwerpt dit verweer echter.
e voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of een maatregel als een “criminal charge” als bedoeld in artikel 6 van het EVRM moet worden aangemerkt, moet worden beantwoord aan de hand van de kwalificatie die de wetgever aan de maatregel geeft, het met de maatregel beoogde doel en de aard en de zwaarte van de maatregel. De voorzieningenrechter concludeert op grond van hetgeen de wetgever bij het invoeren van de maatregel heeft overwogen, dat het alcoholslotprogramma door de wetgever als herstelmaatregel wordt gekwalificeerd en is bedoeld. Het met de maatregel beoogde doel, namelijk enerzijds het verhogen van het bewustzijn van een specifieke groep rijbewijshouders omtrent de gevaren van het rijden onder invloed van alcohol en anderzijds het verbeteren van de veiligheid van verkeersdeelnemers, is niet zonder gewicht. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd over de aard en de zwaarte van de maatregel en de hoogte van de kosten in relatie tot hetgeen de wetgever daarover heeft overwogen, onvoldoende grond voor het voorlopig oordeel dat het alcoholslotprogramma als leedtoevoegend en daarmee als “criminal charge” dient te worden gekwalificeerd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Voor volledige uitspraak, zie LJN: BW3635, Rechtbank Dordrecht, 19 april 2012
De rechtbank Amsterdam komt in een latere uitspraak tot eenzelfde conclusie. De voorzieningenrechter concludeert op grond van wat de wetgever met de invoering invoeren van de maatregel heeft beoogd, dat het alcoholslotprogramma door de wetgever als herstelmaatregel is bedoeld. Het met de maatregel beoogde doel is dat bestuurders een scheiding weten aan te brengen tussen het gebruik van alcohol en het besturen van een motorrijtuig
Voor de volledige uitspraak, zie LJN: BW8227, Rechtbank Amsterdam, 8 juni 2012
Niet bekend met gevolgen
Een andere bestuurder voerde bij de rechtbank Utrecht aan dat hij er niet mee bekend was dat het CBR een alcoholslotprogramma mag opleggen en met de (financiele) gevolgen daarvan. Betoogd werd dat de oplegging van de maatregel daardoor in strijd zou zijn met de rechtszekerheid.
Volgens de bestuurder zou er over de invoering per 1 december 2011 van het alcoholslotprogramma onvoldoende publieke voorlichting zijn gegeven, hetgeen ook zou volgen uit een brief van de Nationale Ombudsman aan de minister van Infrastructuur en Milieu. De rechtbank overweegt dat, wat er ook zij van een gebrekkige publieke voorlichting, het alcoholslotprogramma per 1 december 2001 door een wetswijziging in de WVW in werking is getreden en dat verweerder dan ook gehouden was uitvoering te geven aan de (gewijzigde) wet. Dat de bestuurder ten tijde van zijn aanhouding niet bekend was met het alcoholslotprogramma, komt voor zijn eigen rekening en risico en maakt niet dat oplegging van de maatregel in zijn geval in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Het betoog slaagt niet.
Voor de volledige uitspraak, zie LJN: BX4211, Rechtbank Utrecht, 17 juli 2012
Kosten niet inzichtelijk
In diezelfde zaak had de bestuurder ook nog als verweer gevoerd dat de kosten van het alcoholslotprogramma niet inzichtelijk zijn gemaakt en dat het bestreden besluit op dat punt een voldoende deugdelijke grondslag ontbeert. De rechtbank verwerpt echter ook dat verweer en overweegt dat het opleggen van het alcoholslotprogramma op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW in samenhang met artikel 17, aanhef en onder b, van de Regeling imperatief is voorgeschreven, waarbij de wetgever ervoor heeft gekozen om de kosten van het alcoholslot en het begeleidende programma volledig voor rekening van de overtreder te laten komen. Dit is ook vastgelegd in artikel 132c, zesde lid, van de WVW. Voor wat betreft de verregaande consequenties van het opleggen van een alcoholslotprogramma voor eiser overweegt de rechtbank dat uit de Parlementaire Geschiedenis blijkt dat de wetgever de hoge kosten, de beperking in mobiliteit en de omstandigheid dat een betrokkene niet langer voor zijn werk kan rijden in motorrijtuigen zonder alcoholslot, uitdrukkelijk heeft meegewogen. De wetgever heeft deze kosten en beperkingen voor de betrokkene gerechtvaardigd geacht. Dat de totale kosten van het alcoholslotprogramma voor eiser nog niet vaststaan, maakt daarom niet dat het besluit in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel. Het voorgaande betekent voorts dat individuele omstandigheden bij het opleggen van het alcoholslotprogramma geen rol kunnen spelen en ondergeschikt zijn aan het algemene belang van de verkeersveiligheid.