Gederfde inkomsten (inkomens- en pre-pensioen)
Wanneer u als gevolg van een besluit van het CBR uw rijbewijs voor enige tijd hebt moeten missen, en het door u tegen dat besluit ingestelde bezwaar of beroep gegrond is verklaard, kunt u aanspraak maken op schadevergoeding vanwege het niet kunnen beschikken over het rijbewijs. Als schade komt bijvoorbeeld de gederfde inkomsten in aanmerking.
Het is evenwel van belang dat de inkomstenderving rechtstreeks voortvloeit uit het onjuiste besluit van het CBR en dat u uw schade aan de hand van bewijsstukken kunt aantonen. De schade moet concreet worden gemaakt.
Als we kijken naar de jurisprudentie over dit soort schadevorderingen, kunnen we constateren dat het vaak mis gaat bij de onderbouwing van de schadevordering.
Taxichauffeur
Als voorbeeld van een uitspraak waarbij de gederfde inkomsten niet (goed) zijn onderbouwd, verwijs ik u naar de uitspraak van de Raad van State van 9 juni 2010 (LJN: BM7113). Een taxichauffeur vorderde vergoeding van gemiste inkomsten, maar overlegde geen belastingaangifte of -aanslag van het jaar waarop de vordering betrekking had. Die informatie is namelijk van belang om vast te stellen dat de betrokkene in dat jaar geen andere inkomsten heeft gehad. Omdat deze belastinggegevens ontbraken, is de vordering uiteindelijk afgewezen. De afdeling overwoog:
“2.3.1. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het aan [appellant] is de gestelde schade op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk te maken. Gelet hierop diende [appellant] ter staving van de door hem gestelde ten gevolge van het besluit van het CBR geleden inkomensschade die gegevens en bescheiden over te leggen die het CBR nodig had om te kunnen vaststellen of [appellant] de door hem gestelde schade heeft geleden. Het CBR mocht van [appellant] verlangen dat hij aannemelijk maakte dat hij in de desbetreffende periode geen vervangende inkomsten heeft genoten.
[appellant] heeft, ook nadat het CBR zich op het standpunt had gesteld dat hij met bijvoorbeeld een belastingaangifte over het jaar 2006 aannemelijk zou kunnen maken dat hij geen vervangende inkomsten heeft genoten, geen belastingaangifte of ander stuk waarmee zijn standpunt objectief gezien werd gestaafd overgelegd. Dat zijn belastingaangifte over 2006 zoek is geraakt komt voor zijn rekening. Het betoog van [appellant] dat aan een belastingaangifte geen bewijskracht toekomt en dat hij alleen met een definitieve belastingaanslag aannemelijk had kunnen maken dat hij geen vervangende inkomsten heeft genoten en het CBR daarom niet heeft verzocht, kan [appellant] niet baten. Dat het CBR genoegen nam met een belastingaangifte over 2006 legde niet een zwaardere bewijslast op [appellant] en stond geenszins in de weg aan het uit eigen beweging overleggen van een ander stuk, zoals een voorlopige of definitieve belastingaanslag.
[appellant] heeft eerst in hoger beroep een belastingaangifte over 2006 overgelegd. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dat stuk niet eerder heeft kunnen overleggen. Het kan daarom thans niet meer worden betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep. Nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen vervangende inkomsten heeft genoten, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het CBR het verzoek om schadevergoeding heeft kunnen afwijzen.”
Vrachtwagenchauffeur
Waar het ook altijd mis gaat, is het causaal verband. Er moet een rechtstreeks verband bestaan tussen het onterechte besluit van het CBR en de oorzaak waardoor schade wordt geleden. In een uitspraak bij de rechtbank ‘s-Hertogenbosch (LJN: BA5104, 27 april 2007) claimde een vrachtwagenchauffeur dat hij was ontslagen door de beslissing van het CBR. Hij vorderde een bedrag van € 69.938,00 aan inkomensschade en en een bedrag van € 74.548,00 aan (pre)pensioenschade. Ter onderbouwing van de gevorderde schade heeft eiser berekeningen overgelegd van Raadgevend Actuarieel Bureau De Voogd Van der Heide. De rechtbank wees de vordering af, mede omdat het contract pas 4 maanden na het genomen besluit eindigde. De rechtbank overwoog:
“Vastgesteld wordt dat tussen het aflopen van het contract op 13 mei 2002 en de besluiten van 16 september 2002 een periode van ruim vier maanden ligt. Reeds om die reden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [werkgever] naar aanleiding van deze besluiten het contract niet heeft verlengd. Bovendien blijkt uit de Eigen verklaring van eiser van 23 mei 2002 dat de bedrijfsarts op dat moment al had aangegeven dat eiser als gevolg van zijn medicijngebruik geen vrachtwagen mocht besturen. Eiser heeft ter zitting in gelijke zin verklaard.
Ter zitting heeft eiser in dit kader nog aangevoerd dat hij van zijn bedrijfsarts als vrachtwagenchauffeur mocht rijden indien het CBR dat zou goedkeuren. Aangezien de besluiten echter betrekking hebben op de (volgens verweerder aanwezige) bewustzijnstoornissen en niet op het medicijngebruik van eiser waarover de bedrijfsarts zich had uitgelaten, acht de rechtbank deze stelling van eiser evenmin aannemelijk. Ook overigens heeft eiser zijn stelling niet nader onderbouwd.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de verklaring van [werkgever] van 13 oktober 2003 slechts aangeeft dat eiser nog in dienst zou zijn als zijn rijbevoegdheid niet was ingetrokken. Hieruit is niet op te maken of [werkgever] het arbeidscontract niet heeft verlengd vanwege de besluiten van verweerder dan wel om andere redenen.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit de besluiten van verweerder.”
De vrachtwagenchauffeur had dit verband echter eenvoudig kunnen aantonen door een verklaring van zijn ex-werkgever te overleggen waaruit moest volgen dat het genomen besluit wel de reden was voor de beeindiging. Dit is dus een gemiste kans geweest voor de vrachtwagenchauffeur.